Categorie: COVID-19 pandemie

Juridisch kader: Burgerlijk Wetboek (BW), Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)

 

In maart 2020 werd heel Nederland geconfronteerd met de COVID-19 pandemie. Het coronavirus heeft grote impact gehad op alle sectoren en gebieden, maar niet in het minst op de zorgsector. Deze analyse bespreekt op welke wijze het onderstaande juridisch kader wordt toegepast in het licht van de COVID-19 pandemie.

Een zorgaanbieder moet op basis van artikel 7:453 BW (Burgerlijk Wetboek) bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede zorgaanbieder nastreven. De zorgaanbieder moet goede zorg aanbieden. Dit houdt veilige zorg in die doeltreffend, doelmatig, cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en afgestemd is op de reële behoefte van de cliënt. De zorgaanbieder neemt de rechten van de cliënt in acht en behandelt de cliënt met respect. De zorgaanbieder gaat op een gepaste manier met de cliënt om (bejegenen). Dit volgt uit artikel 2 van de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg).



2022

De COVID-19 pandemie als verzachtende omstandigheid
Naar het oordeel van de geschillencommissie blijkt dat de COVID-19 pandemie in sommige gevallen kan gelden als verzachtende omstandigheid voor het gegeven dat de zorg niet of niet tijdig, op de gebruikelijke wijze of naar de gebruikelijke kwaliteitsstandaarden verleend kon worden.

Zo oordeelde de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg in de uitspraak 43635/131105 dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de zorgverlening, maar neemt daarbij  wel in acht dat de omstandigheden in het verzorgingstehuis in de periode van het verblijf van cliënte dusdanig moeilijk en hectisch waren dat voorstelbaar is dat destijds niet aan alle patiënten de aandacht en zorg werd gegeven die zij onder normale omstandigheden wel gekregen zouden hebben en waar zij recht op hadden. In die tijd werd de zorginstelling zwaar getroffen door de COVID-19 pandemie, waarvan toen nog weinig bekend was en men moest handelen met onderbezetting en onervarenheid van het verzorgend personeel met betrekking tot het virus.

In de uitspraak 127778/133326 oordeelde de Geschillencommissie Ziekenhuizen dat de cliënt weliswaar langer moest wachten op een ooroperatie, maar dat de gedeeltelijke sluiting van de ziekenhuizen ten gevolge van de COVID-19 pandemie echter sprake was van een overmachtssituatie die niet aan de zorgaanbieder kan worden verweten.

Ook is gebleken dat naleving van afspraken en protocollen door de COVID-19 pandemie soms niet mogelijk was. In de uitspraak 107684/120544 stelde de Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg vast dat de cliënt (wegens het vermoeden van een coronabesmetting) de ochtendzorg niet heeft gekregen op of omstreeks het tijdstip dat partijen met elkaar waren overeengekomen. In principe dienen partijen na te komen wat zij met elkaar zijn overeengekomen, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid waardoor dit niet mag worden verwacht. De COVID-19 pandemie was volgens de geschillencommissie aan te merken als een uitzonderlijke omstandigheid, waardoor een zorgelijke situatie is ontstaan. Deze toestand en het feit dat bij cliënt een vermoeden op een coronabesmetting bestond, brachten met zich mee dat cliënt geen ongewijzigde nakoming van de overeenkomst mocht verwachten. Van het feit dat cliënt op een drietal dagen niet de zorg heeft ontvangen op of omstreeks de tijdstippen die partijen met elkaar hadden afgesproken, treft de zorgaanbieder dan ook geen verwijt. De cliënt had niet mogen verwachten dat er voor individuele cliënten een uitzondering gemaakt zou worden op het corona-protocol.

Geschillencommissie niet bevoegd om het coronabeleid van de overheid te beoordelen
De Geschillencommissie Ziekenhuizen stelt in de uitspraak 113282/132367 vast dat de klacht van de cliënt zich richt op de uitvoering door de zorgaanbieder van het overheidsbeleid met betrekking tot de COVID-19 maatregelen. De cliënt heeft ter onderbouwing van zijn klacht een uitgebreide algemene beschouwing gegeven over de naar zijn oordeel zinloze maatregel met betrekking tot het dragen van een mondkapje en de gezondheidsrisico’s die het dragen van een mondkapje met zich mee zouden brengen.

De klacht van de cliënt is gericht tegen een maatregel tot het dragen van een mondkapje in openbare gebouwen, in dit geval het ziekenhuis, die vanwege de overheid is ingevoerd ter bescherming van de publieke gezondheid. Deze maatregel valt buiten de kaders van artikel 3 lid 1 van het reglement. De geschillencommissie is dan ook niet bevoegd om hier een oordeel over te geven.

Maatwerk vereist in het geval van COVID-19 besmettingen
Waar de geschillencommissie geen oordeel kan geven over het algemene overheidsbeleid, kan zij wel het handelen van zorgaanbieders in specifieke gevallen beoordelen.

In de uitspraak 94661/115196 van de Geschillencommissie Zorg Algemeen staat een corona-uitbraak in een verpleeghuis centraal. De vader van de familie is in het huis van de zorgaanbieder overleden aan de gevolgen van een corona-uitbraak. Tijdens de uitbraak mocht de familie de vader niet bezoeken, terwijl dit veilig had gekund, waardoor hij eenzaam werd en onnodig heeft geleden. Er is geen overleg geweest met de familie en er is tegen de richtlijnen van de overheid in gehandeld. Daarnaast zijn de bewoners te laat geïsoleerd, waardoor de vader besmet kon worden. Tijdens zijn ziekte is de ernst van de situatie door de zorgaanbieder verborgen voor de familie, waardoor zij pas een dag voor het overlijden afscheid konden nemen en er geen contact meer mogelijk was. Ook heeft de zorgaanbieder de klager onder druk gezet om niet met een journalist te praten. De zorgaanbieder stelt dat de maatregelen en protocollen in lijn waren met het RIVM en dat er adequaat is gehandeld. De geschillencommissie oordeelt dat er voor het bezoeken meer maatwerk geleverd had kunnen worden door de zorgaanbieder. Niet is aangetoond dat de zorgaanbieder niet goed volgens de protocollen heeft gehandeld. Dat de zorgaanbieder wilde dat de klachtenprocedure eerst afgehandeld werd, voor er door de journalist een artikel geplaatst zou worden, is niet onredelijk. De klacht is ten dele gegrond.

Ook de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg oordeelde in de uitspraak 76228/110473 dat meer maatwerk mogelijk was geweest. De zorgaanbieder heeft haar zorgverlening voor de cliënt in de eerste coronaweek ingrijpend beperkt. De geschillencommissie wijst erop dat de zorgaanbieder de wijze waarop ze cliënt vanaf dat moment ging begeleiden zelf heeft gekozen. Er was op dat gebied geen sprake van een overheidsvoorschrift. Juist bij een cliënt die kort tevoren een poging tot zelfdoding heeft verricht en kampt met depressieve klachten, moet een zorgaanbieder de intensieve begeleiding blijven bieden die noodzakelijk is. De geschillencommissie is van oordeel dat de aangeboden telefonische contacten daarvoor ontoereikend zijn geweest. Dat is ook de zorgaanbieder wel gebleken, aangezien de cliënt hooguit vijf minuten per week een gesprek voerde en daarvoor veel aansporing nodig had. De geschillencommissie kan begrip opbrengen voor het standpunt dat de zorgaanbieder, als werkgever, verplicht is ook te waken voor de gezondheid van haar medewerkers. Desondanks geldt dat de zorgaanbieder bezoek had kunnen afleggen in beschermende kleding of erop had kunnen aandringen dat de cliënt tijdelijk intern zou verblijven (in de bubbel).

Afsluiting verpleeghuis bij besmettingen
Soms kan het leveren van maatwerk ook ingrijpende maatregelen met zich meebrengen. De Geschillencommissie Zorg Algemeen oordeelde in de uitspraak 52014/66348 dat de zorgaanbieder met de sluiting van het verpleeghuis heeft gehandeld in het belang van de cliënten en volgens de RIVM regelgeving. Daarnaast heeft de zorgaanbieder zijn best gedaan op de behoeften van de cliënten in te spelen, door onder andere videobellen. Ook is er goed gecommuniceerd met de betrokkenen. De klacht is dan ook ongegrond.

Geen mondkapjesverplichting aan het begin van de COVID-19 pandemie
In de uitspraak 29522/37050 stelt de klager dat de zorgaanbieder het dragen van mondkapjes verplicht had moeten stellen voor het personeel van de afdeling waar de cliënt (zijn vader) woont, al voordat dit door het RIVM landelijk werd aangeraden. De klager eist erkenning van de inschattingsfout die wat hem betreft, door de zorgaanbieder is gemaakt. De zorgaanbieder stelt dat, op basis van een tekort aan mondkapjes in de betreffende periode, een (regionale) afweging is gemaakt om de beschikbare mondkapjes in te zetten op de plekken waar waarschijnlijk besmettingen waren, ook omdat dit landelijke op een zelfde manier werd gedaan. De Geschillencommissie Verpleging, Verzorging en Geboortezorg oordeelt dat de zorgaanbieder goed heeft gehandeld door de landelijke en regionale lijn te volgen binnen het kader van de beperkte beschikbaarheid van mondkapjes. Daarnaast kan er niet worden bepaald of de zorgaanbieder te weinig heeft gedaan om de behandelingsovereenkomst met de klager na te leven. De klacht is daarom ongegrond.

Samenwerken aan kwaliteit

 

 


Stichting Klachten & Geschillen Eerstelijnszorg
Postbus 8018
5601 KA Eindhoven

088 0229100
Maandag t/m donderdag
tussen 09.00 en 17.00 uur.